Wetgeving lijkvervoer Vlaanderen
Wetgeving lijkvervoer Vlaanderen
Het lijkenvervoer binnen het Vlaamse Gewest (artikel 13)
Artikel 13, eerste lid, bepaalt dat het toezicht op lijkstoeten bij de gemeenteoverheid berust, die ervoor zorgt dat ze ordelijk, welvoeglijk en met de aan de doden verschuldigde eerbied verlopen.
Een gemeentelijk monopolie voor het lijkenvervoer kan niet: dat is afgeschaft door het decreet.
Niet-gecremeerde stoffelijke overschotten moeten individueel met een lijkwagen of op een passende wijze vervoerd worden (artikel 13, tweede lid). Situaties waarbij verschillende stoffelijke overschotten in eenzelfde wagen vervoerd worden, stroken niet met het beginsel van de aan de doden verschuldigde eerbied en moeten vermeden worden. Als voorbeeld van het vervoeren van een niet-gecremeerd stoffelijk overschot op een passende wijze, kan verwezen worden naar lokale gebruiken waarbij een begrafenisstoet gepaard gaat met het dragen van een stoffelijk overschot. Met toepassing van artikel 13, eerste lid, is het de bevoegdheid van de gemeentelijke overheid om toezicht te houden op de welvoeglijkheid van de lijkstoeten.
Na de aanpassing van het decreet (18 april 2008) is vanaf 5 juni 2008 het lijkenvervoer binnen het grondgebied van het Vlaams Gewest vrij en is geen toelating van de ambtenaar meer vereist. Voorwaarde is dat het om een natuurlijk overlijden gaat en er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid. Dit wordt door de vastellende geneesheer geakteerd in het Model IIIc.
Het vervoer van de as is vrij, een lijkwagen is niet verplicht.
3. Kisting en vervoer van een stoffelijk overschot naar het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of het Waalse Gewest
In punt VIII. van de omzendbrief wordt gesproken van het samenwerkingsakkoord dat de gewesten gesloten hebben betreffende de begraafplaatsen die de grenzen van een gewest overschrijden of die gelegen zijn in een ander gewest dan de gemeente waartoe ze behoren.
Met betrekking tot de kisting en het vervoer van lijken geldt de regelgeving van het gewest, tot wiens grondgebied de gemeente, waar de overledene zijn woonplaats had, behoort (artikel 5 van het akkoord). Een persoon, ingeschreven in de bevolkingsregisters, het vreemdelingen- of wachtregister van een Brusselse of een Waalse gemeente en die in een Vlaamse gemeente overlijdt, moet met toepassing van dit artikel, gekist en vervoerd worden in overeenstemming met de regelgeving die respectievelijk in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of het Waalse Gewest geldt. Een persoon, ingeschreven in de bevolkingsregisters, het vreemdelingen- of wachtregister van een Vlaamse gemeente en die in een Brusselse of een Waalse gemeente overlijdt, moet overeenkomstig dit artikel gekist en vervoerd worden in overeenstemming met de regelgeving die in het Vlaamse Gewest geldt.
4. Kisting en vervoer van het stoffelijk overschot naar het buitenland
Het vervoer van de as naar het buitenland is vrij.
Voor de kisting en het vervoer van niet-gecremeerde stoffelijke overschotten naar het buitenland moet het volgende onderscheid gemaakt worden:
a. Kisting en vervoer binnen de Benelux;
b. Kisting en vervoer van of naar één van de landen die gebonden zijn door de Overeenkomst van Straatsburg;
c. Kisting en vervoer naar een ander land.
a. Kisting en vervoer binnen de Benelux
Dit wordt geregeld door het koninklijk besluit van 8 maart 1967 houdende reglement inzake het intra-Benelux vervoer van lijken (Belgisch Staatsblad van 23 juni 1967).
Overeenkomstig artikel 3 van dit koninklijk besluit moeten lijken vervoerd worden in waterdichte kisten, met een lijkwagen of een ander daartoe geëigend vervoermiddel en onder de vereiste voorwaarden van hygiëne en welvoeglijkheid. Tezamen met het lijk mogen slechts grafkransen en bloemen worden vervoerd.
Het gebruik van de nodige ontsmettingsmiddelen is verplicht wanneer het overlijden te wijten is aan een quarantenable ziekte.
Artikel 2 van het koninklijk besluit van 8 maart 1967 bepaalt dat een door de bevoegde overheid in een der drie Beneluxlanden afgegeven vergunning tot begraven of crematie als lijkenpas dient voor het vervoer van lijken.
De in de Nederlandse, de Franse of de Duitse taal uitgeschreven vergunning tot begraven of crematie, dient de naam van de overledene, de datum van overlijden en de plaats van bestemming van het lijk te vermelden.
b. Kisting en vervoer van of naar één van de landen die gebonden zijn door de Overeenkomst van Straatsburg
De Overeenkomst van 26 oktober 1973 inzake het vervoer van lijken, opgemaakt te Straatsburg, is goedgekeurd bij de wet van 20 augustus 1981 (Belgisch Staatsblad van 29 oktober 1981, erratum in het Belgisch Staatsblad van 21 augustus 1982).
Tot op heden hebben de volgende landen die Overeenkomst geratificeerd: België, Cyprus, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, IJsland, Letland, Luxemburg, Moldavië, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Slovakije, Slovenië, Spanje, Turkije, Zweden en Zwitserland.
De Overeenkomst van Straatsburg bepaalt in de artikelen 6 en 7 het volgende inzake doodskisten:
Artikel 6. 1. De doodskist dient ondoordringbaar te zijn; bovendien dient de binnenkant een absorberend materiaal te bevatten. Indien de bevoegde autoriteiten van de Staat van vertrek zulks noodzakelijk achten, dient de doodskist te worden voorzien van een luchtfilter ten einde de inwendige en de uitwendige druk gelijk te maken.
De doodskist dient te bestaan uit:
– hetzij een houten buitenkist waarvan de wanden ten minste 20 mm dik zijn en een
binnenkist van zorgvuldig gesoldeerd zink of van een ander zichzelf afbrekend
materiaal;
– hetzij alleen een houten kist waarvan de wanden ten minste 30 mm dik en die van binnen is bekleed met een zinken blad of met ander zichzelf afbrekend materiaal.
2. Indien het overlijden is veroorzaakt door een besmettelijke ziekte, wordt het lijk zelf gewikkeld in een lijkkleed dat is gedrenkt in een antiseptische oplossing.
Onverminderd het bepaalde in het eerste en het tweede lid van dit artikel, dient de
doodskist bij vervoer door de lucht een luchtfilter te bevatten of, bij gebreke hiervan, een
door de bevoegde autoriteit van de Staat van vertrek als voldoend erkend weerstandsvermogen te hebben.
Artikel 7. Wanneer de doodskist als gewone vracht wordt vervoerd, dient deze zo te worden verpakt dat zij niet de aanblik van een doodskist heeft en dient erop te worden aangegeven dat zij voorzichtig moet worden behandeld.
Met toepassing van artikel 3 van deze Overeenkomst moet elk lijk tijdens het internationale vervoer vergezeld gaan van een speciaal document – ” lijkenpas of laissez-passer ” -, dat door de bevoegde autoriteit van de staat van vertrek wordt afgegeven. Dit document volstaat om de aspecten van het lijkenvervoer te regelen (artikel 4).
c. Kisting en vervoer naar een ander land
Duitsland heeft de Overeenkomst van Straatsburg ondertekend maar achteraf niet geratificeerd; het is dus niet gebonden door deze bepalingen. Duitsland is gebonden door het Verdrag van Berlijn van 10 februari 1937, goedgekeurd bij de wet van 26 augustus 1938 (Belgisch Staatsblad van 9 april 1939). Aangezien België eveneens deel uitmaakt van het Verdrag van Berlijn, worden de voorwaarden van overdracht van een stoffelijk overschot tussen die twee landen geregeld door dit Verdrag (de voorwaarden die dit Verdrag voor een doodskist oplegt zijn hernomen in artikel 3 in het hierna vermelde besluit van de regent van 20 juni 1947 betreffende het vervoer van stoffelijke overschotten).
Voor andere landen geldt het besluit van de regent van 20 juni 1947 (Belgisch Staatsblad van 26 september 1947). Artikel 3 van dit besluit bepaalt het volgende:
” Het lijk moet gelegd worden in een metalen kist, waarvan de bodem bedekt is met een
ongeveer 5 centimeter dikke laag opslorpende stof (turf, zaagmeel, fijngestampte
houtskool, enz.), waaraan een bederfwarende stof is toegevoegd. Is het overlijden aan een besmettelijke ziekte te wijten, dan dient het lijk zelf gewikkeld in een lijkwade, gedrenkt met een bederfwerende oplossing.
De metalen kist moet nadien hermetisch gesloten (gelast) en derwijze in een houten kist geplaatst worden dat zij er niet in kan bewegen. De houten kist moet een dikte van ten minste 3 centimeter hebben, haar voegen moeten goed dicht zijn en ze dient gesloten door middel van schroeven die niet meer dan 20 centimeter van elkaar verwijderd zijn; ze moet door metalen banden versterkt worden “.
Voor Duitsland is ingevolge artikel 1 van het Verdrag van Berlijn van 10 februari 1937 een geleibrief (lijkenpas of laissez-passer) nodig. Krachtens artikel 2 volstaat dit document.
Voor andere landen geldt het regentbesluit van 20 juni 1947. Een lijkenpas is verplicht.