Wetgeving grafconcessies

Wetgeving grafconcessies

1. Voorwerp van de concessie

De begraving van een stoffelijk overschot, de begraving van een asurn en de bijzetting van een asurn in een columbarium kunnen het voorwerp uitmaken van een concessie. De uitstrooiing van de as op het daartoe bestemde perceel van de begraafplaats of op de aan het grondgebied van België grenzende territoriale zee kan uiteraard niet het voorwerp van een concessie vormen.

Het beginsel van de gelijkheid tussen begraving en crematie vereist dat, als de gemeenteraad of het bevoegde orgaan van het intergemeentelijke samenwerkingsverband concessies voor de begraving van stoffelijke overschotten verlenen, ze tevens concessies voor de begraving van asurnen en de bijzetting ervan in columbaria moeten verlenen.

2. Bevoegdheid tot het toekennen van concessies (artikel 6, eerste en tweede lid)

Het is de gemeenteraad of het bevoegde orgaan van het intergemeentelijke samenwerkingsverband die op de gemeentelijke of intergemeentelijke begraafplaatsen, grafconcessies of concessies voor columbaria verlenen. Als het gaat om een gemeentelijke begraafplaats kan de gemeente die bevoegdheid aan het college van burgemeester en schepenen delegeren. Die delegatie van bevoegdheid geldt eveneens voor het hernieuwen van de concessies en voor de terugneming van de verwaarloosde concessies.

3. De begunstigden van een concessie (artikel 6, derde en vierde lid)

Eenzelfde concessie kan dienen voor de aanvrager, zijn echtgenoot, zijn bloed- of aanverwanten evenals voor allen daartoe aangewezen door de concessiehouder en die daartoe bij de gemeentelijke overheid hun wil te kennen hebben gegeven. Wanneer iemand overlijdt terwijl hij op dat ogenblik een feitelijk gezin vormde, kan de overlevende een concessie aanvragen.

Een concessieaanvraag mag worden ingediend ten behoeve van een derde en van diens familie.

Het begrip ” feitelijk gezin ” is moeilijk eenduidig te definiëren. Het kan in elk geval ook twee mensen van hetzelfde geslacht inhouden. De gemeenteoverheid of het intergemeentelijke samenwerkingsverband dient het bestaan van het feitelijke gezin na te gaan aan de hand van ondermeer de volgende indicatoren:
– de partners zijn ingeschreven op hetzelfde adres in de bevolkingsregisters, het vreemdelingen- of wachtregister;
– de partners zijn niet ingeschreven op hetzelfde adres in de bevolkingsregisters, het vreemdelingen- of wachtregister, maar uit andere indicatoren, bijvoorbeeld het hebben van gemeenschappelijke kinderen, blijkt dat zij een feitelijk gezin vormen. Als de partners niet ingeschreven zijn op hetzelfde adres in de bevolkingsregisters, het vreemdelingen- of wachtregister en geen gemeenschappelijke kinderen hebben kunnen er ook andere indicatoren zijn waaruit blijkt dat zij een feitelijk gezin vormen.
Bijgevolg is het ingeschreven zijn op hetzelfde adres in de bevolkingsregisters, het vreemdelingen- of wachtregister een aanduiding van het bestaan van een feitelijk gezin, zonder dat dit een noodzakelijke voorwaarde moet zijn. Personen die niet ingeschreven zijn op hetzelfde adres kunnen ook een feitelijk gezin vormen als dit blijkt uit andere aanwijzingen.

Bij geschillen over wie in een concessie begraven mag worden komt het aan de meest gerede partij toe om de zaak ter beoordeling aan de rechtbank van eerste aanleg voor te leggen of, in geval van hoogdringendheid, aan de voorzitter van de rechtbank die zetelt in kortgeding.

Een rechtspersoon kan ook een concessie aanvragen.

4. Duur, verschuldigde bedrag en voorwaarden voor het toekennen van een concessie(artikelen 7, § 1, en)

Niet het college van burgemeester en schepenen, maar de gemeenteraad of het bevoegde orgaan van het intergemeentelijke samenwerkingsverband stelt de duur, het verschuldigde bedrag en de voorwaarden voor het toekennen van een concessie vast. Met betrekking tot de duur worden de concessies voor een maximumtermijn van vijftig jaar toegekend.

5. Hernieuwing van een concessie (artikel 7, § 2 en § 3)

Voor de hernieuwing van een concessie moet een onderscheid gemaakt worden tussen een hernieuwing zonder bijzetting en een hernieuwing met bijzetting.

a. Hernieuwing zonder bijzetting (artikel 7, § 2)

De opeenvolgende hernieuwingen zonder bijzetting kunnen enkel geweigerd worden als blijkt dat op het moment van de aanvraag de concessie verwaarloosd is. De duur van de hernieuwingen wordt door de gemeenteraad of het bevoegde orgaan van het intergemeentelijke samenwerkingsverband bepaald. Die duur kan dezelfde als de initiële zijn, maar ze kan ook korter of langer zijn, met dien verstande dat ze nooit meer dan vijftig jaar mag bedragen. Na het overlijden van de concessiehouder kan elke natuurlijke persoon of rechtspersoon een aanvraag tot hernieuwing doen.

Het decreet voorziet in een specifieke verplichting voor de overheid bij het einde van de initiële concessie en de eventuele hernieuwing(en) ervan. Minstens een jaar voor het verstrijken van de (hernieuwde) concessie moet de burgemeester of zijn gemachtigde, of het bevoegde orgaan van het intergemeentelijke samenwerkingsverband, een akte opmaken waarin wordt gesteld dat een aanvraag om hernieuwing moet worden ingediend wil men de concessie hernieuwen. Een afschrift van die akte wordt een jaar lang zowel bij het graf als aan de ingang van de begraafplaats aangeplakt. Niets belet dat de gemeenteoverheid of het intergemeentelijke samenwerkingsverband in extra middelen van bekendmaking kan voorzien, maar die worden door het decreet niet verplicht.

b. Hernieuwing met bijzetting (artikel 7, § 3)

De concessie kan op uitdrukkelijke aanvraag voor een nieuwe periode worden hernieuwd naar aanleiding van elke nieuwe bijzetting in de concessie. Met betrekking tot de personen die een aanvraag tot hernieuwing kunnen indienen en de duur ervan, gelden dezelfde richtlijnen als bij de hernieuwing zonder bijzetting.

Indien er van de mogelijkheid tot hernieuwing van de concessie bij een bijzetting geen gebruik wordt gemaakt én indien de laatste begraving in de concessie zich voordoet minder dan tien jaar voor het verstrijken van de concessie, dan moet het graf gedurende een termijn van tien jaar behouden blijven (dit naar analogie van artikel 18, eerste lid, betreffende een niet-geconcedeerd graf).

Is geen aanvraag om hernieuwing ingediend voor het vervallen van de concessie, dan vervalt de concessie. Een aanvraag tot hernieuwing van de concessie kan niet meer ingediend worden na het verstrijken van de termijn van de oorspronkelijke concessie of de hernieuwingen ervan. Tevens is geen enkele nieuwe teraardebestelling toegestaan na het verstrijken van die termijn.

c. In geval van een hernieuwing van een concessie (al dan niet met bijzetting) vóór het verstrijken ervan moet het door de gemeente vereiste verschuldigde bedrag berekend worden rekening houdend met het nog te lopen aantal jaren in de bestaande concessie.


Wanneer dus een hernieuwing voor een termijn van vijftig jaar, waarvan de kostprijs bijvoorbeeld 1000 Euro bedraagt, wordt aangevraagd twintig jaar vóór het verstrijken van een concessie van vijftig jaar, slaat het vereiste verschuldigde bedrag op de dertig vijftigste van het tarief voor een concessie van die duur (= 30/50 x 1000 Euro, dat wil zeggen 600 Euro).

Altijddurende concessies (artikel 9)

De altijddurende concessies zijn sinds de wet van 20 juli 1971 omgezet in concessies die om de vijftig jaar, en zonder vergoeding, hernieuwd kunnen worden. Met betrekking tot de personen die een aanvraag tot hernieuwing kunnen indienen, gelden dezelfde bepalingen als bij de hernieuwingen van niet-altijddurende concessies.

Het decreet wijzigt de procedure die voor de hernieuwing van een dergelijke concessie gevolgd moet worden. Dezelfde procedure als bij de hernieuwing van niet-altijddurende concessies moet toegepast worden. De procedure die wordt vastgesteld in de wet van 20 juli 1971, met de opsporingen van eventuele belanghebbenden, vervalt dus.

Afschaffing van de concessie (artikel 10)

Artikel 10 bepaalt dat verwaarlozing vaststaat als het graf doorlopend onzindelijk, door plantengroei overwoekerd, vervallen, ingestort of bouwvallig is. Die verwaarlozing wordt geconstateerd in een akte van de burgemeester of zijn gemachtigde of van het bevoegd orgaan van het intergemeentelijke samenwerkingsverband die een jaar lang bij de ingang van de begraafplaats en bij het graf aangeplakt blijft.

Als er, na het verstrijken van de termijn voor de aanplakking van de voormelde akte, vastgesteld wordt dat er geen enkel herstellingswerk werd uitgevoerd, dan kan er een einde gesteld worden aan het recht op de concessie. Er dient onderstreept te worden dat de terugneming van de concessie hier echter facultatief is, terwijl ze verplicht is als er geen aanvraag tot hernieuwing is. De gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband moet met grote omzichtigheid van die mogelijkheid gebruik maken. In geen geval kan er sprake zijn van terugneming als de gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband zich bij contract tot het onderhouden van het graf heeft verbonden.

De onderhoudsverplichting doet geen afbreuk aan de taak tot inrichting van de begraafplaatsen door de gemeentelijke of intergemeentelijke overheid. De gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband moet de orde en de openbare veiligheid op de begraafplaats handhaven, zodat ze aansprakelijk gesteld kunnen worden voor schade aan personen en monumenten ten gevolge van het gebrek aan onderhoud van geconcedeerde graven. Zo heeft de rechter geoordeeld dat de aansprakelijkheid van de gemeente op het spel stond voor de schade berokkend aan een voorbijganger door een losgekomen steen van een niet-onderhouden grafconcessie, aangezien deze belast is met de politie over de begraafplaatsen en derhalve moet zorgen voor het handhaven van de orde en de veiligheid op die plaatsen (Hof van Beroep Luik, 16 juni 1993).

Back to top button